Van Bankenbosch tot alcoholmeter

De Alcoholmeter, een enkelband die via het zweet alcoholgebruik meet, wordt na een aantal succesvolle proefnemingen nu landelijk ingevoerd. Minister Grapperhaus van Justitie en Veiligheid zal hiervoor een wetswijziging van het Wetboek van Strafrecht voorbereiden. Hoe anders ging het er in de jaren zestig aan toe.

Door JAN LIBBENGA

Mensen die veroordeeld worden, kunnen als bijzondere voorwaarde een alcoholverbod opgelegd krijgen. Nu wordt de naleving hiervan gemiddeld twee keer per week door de reclassering gecontroleerd via een blaastest, bloed- of urineonderzoek.

Op initiatief van de Stichting Verslavingsreclassering GGZ, het Openbaar Ministerie en het ministerie van Justitie en Veiligheid wordt daarom sinds 2017 de werking van de Alcoholmeter getest in pilots. Dat is belangrijk omdat de maatschappelijke schade van alcoholmisbruik, waaronder de inzet van politie en justitie en de schade door verkeersongevallen, op 2,3 tot 4,2 miljard euro per jaar wordt geraamd

Het dragen van de Alcoholmeter lijkt in elk geval een positieve invloed te hebben op het delictgedrag van de dragers. Dragers van de alcoholmeter komen met 10 procent minder vaak in de politieregistraties voor dan de controlegroep die alleen urinecontroles ondergaat.

Tot 1963 was het gebruikelijk dat verkeersovertreders met drank op een onvoorwaardelijke gevangenisstraf kregen. Rond 1961 was er al kritiek op dit systeem. Men vond het ongewenst dat mensen die ‘ongewild’ schade veroorzaakten, bij andere criminelen werden gezet. Het gevaar van morele besmetting moest worden bestreden.

In 1963 besloot de minister van Justitie om kamp Bankenbosch II in Veenhuizen aan te wijzen voor mensen die wegens een verkeersdelict waren veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken tot maximaal zes maanden. Directe aanleiding waren de capaciteitsproblemen bij de gevangenissen; daar kon men de verkeerszondaars domweg niet kwijt. Daarmee kreeg Veenhuizen de landelijke primeur van de enige gevangenis voor verkeersdelinquenten.

Overdag moesten de gestraften in de openlucht werken: bomen kappen, sloten uitdiepen, kanaalkanten onderhouden, karweitjes bij de plantsoenendienst, de groentetuin of de kwekerij.

Buiten de arbeidsuren zou aandacht worden gegeven aan het alcoholprobleem. De Groninger politie kwam eens in de veertien dagen ‘verkeersles’ geven.

Een tijd lang kwamen er ook opvallend veel mensen uit de radio- en televisiewereld hun straf uitzitten, reden waarom het kamp beter bekendstond als Hilversum 4.

Al in de jaren zeventig verschenen de eerste onderzoeken die aantoonden dat de 'behandeling' geen groot succes was: Bankerbossers waren weliswaar positiever over hun medegedetineerden dan Norgerhavers, maar bijna de helft had uiteindelijk toch weer onder invloed gereden.

Fokke Dijksterhuis van het Criminologisch Instituut in Groningen zorgde voor de genadeklap. Hij constateerde in 1973 in zijn onderzoek dat het vanuit het oogpunt van speciale preventie geen verschil uitmaakte of delinquenten hun straf in Bankenbosch of een andere gevangenis uitzaten. Verkeersdelinquenten behoren niet in een gevangenis, vond Dijksterhuis. Naar zijn mening moest er een uitgebreid sanctiepakket worden samengesteld, waarvan de rechter gebruik kan maken.

De invoering op 1 november 1974 van een nieuwe alcohollimiet van 0,5 procent en de introductie van blaaspijpjes had wel een meetbare invloed op het alcoholgebruik in het verkeer. Ook de forse verzwaring van de straffen voor het rijden onder invloed in 1992 (hogere boetes en snellere intrekking van het rijbewijs) had effect.

Meer over Bankenbosch en de experimenten met alcoholbestrijding in het boek Paupers & Boeven.  

Reacties