In morele zin een weinig bij gekalefaterd

Veenhuizen is altijd een plek geweest waar flink werd gemopperd. Vooral door verpleegden, zoals de bewoners van de gestichten destijds werden genoemd. Maar in het begin van de twintigste eeuw was het pas echt raak. De vele kritiek, onder meer vanuit politiek Den Haag, verstomde nauwelijks.

Door JAN LIBBENGA

Een verpleegde – een fatsoenlijk-ontwikkeld man, door droevige gebeurtenissen van ‘gegoed landbezitter neergestort tot geheel onvermogende’ – klaagde reeds in 1900 over ‘onstichtelijke toestanden’ in de Veenhuizer kerken, waar je vanwege het harde lopen met klompen op de galerij bijna niets van de preek kon verstaan. Volgens de verpleegde was er veel ‘slecht volk’ in Veenhuizen. Orde was er niet. Niet op de zalen en niet bij het werk. Elke dag was er ruzie en werd er gevochten. 

Kritiek was er ook op het systeem van de Katjes. Zo noemde men de kolonisten in Veenhuizen die bij de verschillende ambtenaren en boeren dienst deden als ‘dienstmeid’. Natuurlijk waren het allemaal mannen, maar ze deden hetzelfde werk als bij een gewoon burger, zoals aardappelschillen, potten en pannen schoonmaken en het verschonen van luiers. Terwijl reguliere kolonisten werk moesten verrichten op een minimum voeding, leefden anderen er goed van. 

Ook in 1908, toen het dorp nog zo'n 3000 vagebonden herbergde, ging het gemopper onverminderd door. Er was in die jaren flink gebouwd in Veenhuizen: drie gloednieuwe gestichten (waarvan twee op Veenhuizen I) te midden van frisse bossen, goede wegen, een vriendelijke vaart met enkele schuitjes, af- en aanlopende verpleegden (met allerminst afschrikwekkende tronies) en gewild mooie opschriften op gevels of daken van de woningen van beambten die een soort moraal werden voorgehouden.

Maar volgens een (anonieme) ingezonden brief in het christelijk-historische dagblad De Nederlander was het ook een oord met enorme gebreken. De moderne wereld wilde er maar niet doordringen. Het enige vervoermiddel dat Veenhuizen met de overige wereld verbindt was in die jaren nog de trekschuit, 'Een maal daags van Assen komende en daarheen vertrekkende'. Het tweede curiosum was dat er nog met handkracht gewerkt werd. Men zag er de spinnerijen, de weefgetouwen, de wasserijen en andere industrieën 'met hand- eventueel met voetkracht - gedreven'. Het derde bewijs was het het gebrek aan verlichting. Het schijnsel van enkele petroleumlantaarns trachtte 's avonds de 'scheiding tusschen licht en duisternis te bewerken'. Het zou nog enkele jaren duren voordat Veenhuizen elektriciteit kreeg.

En wat waren de verpleegden eigenlijk: gevangenen of vrijen? Gedurende de dag genoten zij een betrekkelijke vrijheid, mede door gebrek aan toeziend personeel, maar 's nachts werden ze in hun alcoven opgesloten. De mogelijkheid om uit hun ijzeren alkoven te geraken bij brand was niet erg groot, constateerde de briefschrijver. Dan moest er een beambte die in een andere vleugel van het grote gebouw slaap gewekt worden, naar het plek des onheil snellen, en de alkoven met sleutel openen.

Maar de grootste kritiek was wel dat het Departement van Justitie, waaronder Veenhuizen viel, van 'werken' geen verstand had. Had Justitie maar een afdeling Arbeid, dat was er volgens de auteur meer eenheid aangebracht in de samenstelling van de verpleegden, wat betreft hun zedelijk gehalte, hun bekwaamheid en hun geschiktheid, iets dat in de jaren daarna wel tot ontwikkeling zou komen.

'De opgezondenen worden bezig gehouden, in morele zin een weinig bij gekalefaterd, maar wel behoorlijk gevoed en gehuisvest', zo constateerde de briefschrijver.

De belangrijkste verandering na 1908 betrof het voorstel voor triage, een klassensysteem dat ervoor moest zorgen dat verpleegden weer konden terugkeren in de maatschappij. Bij aankomst moesten nieuwelingen zorgvuldig worden gescheiden van de oude bekenden en geobserveerd worden en in klassen verdeeld. Nieuwkomers zouden worden ingedeeld in een neutrale B-klasse, waarna zij zich konden opwerken tot de A-klasse. Wie niet vooruit wilde, kon terugvallen naar de C-klasse, maar moest het dan zonder privileges stellen, zoals het maken van muziek of het dragen van schoenen op zondag.

Foto: Archief Anefo

Meer over Veenhuizen en de gestichten in het boek Paupers & Boeven.  
 


Reacties