Het Bedelaars-Etablissement te Diever

 

Het had weinig gescheeld of Veenhuizen had in de negentiende eeuw nog concurrentie gekregen. Terwijl de gestichten in Veenhuizen in aanbouw waren, werkte Johannes van den Bosch tientallen kilometers verderop aan de plannen voor een bedelaarsgesticht te Diever.

Door JAN LIBBENGA 

Het is een vergeten bladzijde uit de geschiedenis van de Maatschappij van Weldadigheid. Er staan summiere verwijzingen naar het gesticht in het huisblad van de Maatschappij van Weldigheid De Star. Dat spreekt over het 'graven der kanalen, naar de Dieversche en Appelsche velden, voor het Bedelaars-Etablisfement.'

Adjunct-directeur Wardenburg, die later een kritisch pamflet zou schrijven over de Maatschappij van Weldadigheid, werd in 1824 belast met de voorbereidingen op het Dieverveld. Vanuit de Smildinger (Drentse) Hoofdvaart werd al wel een wijk naar het punt gegraven, waar het gebouw moest komen. Het veld werd in 'twee onderscheidene rigtingen met wijken doorsneden en in hoeven verdeeld'. Middelerwijl moest een getal van ruim 1000 schapen de 'benoodigde mestspeciën opleveren'.

De werkzaamheden te Diever schoten niet erg op. De kolonisten waren hard nodig voor de werkzaamheden in Veenhuizen, waar al een kanaal gegraven was. Ten aanzien van Appelscha werd er gecorrespondeerd over aangekochte boerengronden in Appelscha.

Uiteindelijk zou er niets worden gebouwd. Er zou nooit een bedelaarsgesticht in Diever of Appelscha tot stand komen. De gronden werden slechts verhuurd. 

Reden waren de gewijzigde plannen in Veenhuizen. Aanvankelijk waren de drie gestichten te Veenhuizen uitsluitend bedoeld voor wezen. Maar toen bleek dat gemeenten de kinderen niet graag naar Drenthe wilden sturen om ze voor de eigen arbeid in te zetten, het bedelaarsgesticht in Ommerschans geheel voltallig was, en de net gebouwde gestichten te Veenhuizen juist leeg bleven, werd besloten om bedelaars in het Tweede Gesticht op te nemen.

Wat er in Wateren (gemeente Diever) uiteindelijk wel kwam was een modellandbouwschool, die reeds in 1823 gereed kwam. Een zekere Mulder, leerling van de Nederlandse professor Van Zwinderen, werd aangesteld deze school te besturen in de geest van Wehrll, een vooruitstrevend onderwijzer aan het landbouwkundig instituut Fellenberg te Hofwyl in Zwitserland.

De school, Landbouwinstituut Wateren genaamd, was een kostschool met 100 ha land als proefveld.

In 1859 is de school opgeheven en verkocht aan De Ruyter de Wildt, een nazaat van Michiel Adriaanszoon de Ruyter. 

Meer over Veenhuizen en de gestichten in het boek Paupers & Boeven.

Reacties